WEGGEVOERDEN

 

Meer over de reden van het wegvoeren van onze Belgen vind je beneden onder de namen van onze Meldertse weggevoerden.

 

Klik op de naam voor meer gegevens.

 

Ruim 180.000 landgenoten* werden opgeëist om aan het Belgische en Franse front of in de Duitse industrie of landbouw slavenarbeid te gaan verrichten. Velen onder hen overleefden dit niet; véél meer dan ooit werd aangenomen! Honderd jaar lang bleef het lot van deze sukkelaars een blinde vlek in ons collectief geheugen. Niet te begrijpen!

Dit werd internationaal afgesproken op de vooroorlogse conventies van Den Haag (1899 en 1907).

“Het is verboden de bevolking van een bezet gebied te dwingen deel te nemen aan de krijgsverrichtingen tegen haar eigen land.” 

Daarom werd in de buurt, in Soltau, een nieuw kamp opgericht. Het zou het grootste worden in zijn soort: tegen het einde van 1914 kon het barakkenkamp van Soltau al zo’n 18.400 gevangenen herbergen. Het zou met zijn talloze “nevenkampen” ook zowat de draaischijf van de gevangenentransporten in Duitsland worden.

Andere Belgen kwamen terecht in Meschede, Guben, Hamelen, Alten-Grabow, Wittenberg of Cassel of werden van daaruit naar nog andere werkkampen doorgestuurd.

Na enkele oorlogsmaanden was de voordien heel goed draaiende Belgische economie gaan slabakken. Fabrieken werden ontmanteld en hele machineparken verdwenen richting Duitse industrie of werden tot oorlogstuig versmolten. In enkele maanden tijd werd meer dan een half miljoen Belgen werkloos. Dit was een doorn in het oog van de bezetter!

Die kon deze mensen goed gebruiken om hen aan het werk te zetten aan en achter het Westerse front, maar ook in de Duitse industrie, land- en mijnbouw. Elke Duitse arbeider die daar vervangen kon worden betekende immers telkenmale één soldaat méér aan het front!

Om toch maar in orde te zijn met “Den Haag” probeerde de Duitse overheid de Belgische en Franse werklozen vrijwillig te lokken, maar dat had helemaal niet het verhoopte succes.

Niettemin drongen Duitse grootindustriëlen bij hun regering krachtig aan om werk te maken van de “import” van buitenlandse arbeidskrachten.

“Laat ons die ‘teil’, dat reservoir aan mensen uit België aanboren!” riep Carl Duisberg, algemeen directeur van Bayer Leverkusen naar de weifelende Pruisische minister van oorlog in september 1916.

En ze werden verhoord: vanaf 3 oktober 1916, werd overal in de bezette gebieden kenbaar gemaakt dat iedereen tot arbeiden verplicht kon worden.

Vanaf november 1916 begonnen de deportaties vanuit het “generaal-gouvernement” in bezet België, het deel van het land dat onder Duits burgerlijk bestuur stond. De opgeëiste arbeiders uit dat gebied werden bijna allemaal afgevoerd naar Duitsland.

Zwaar internationaal protest, onder andere van de Verenigde Staten, zorgde ervoor dat men vanaf mei 1917 deze gedeporteerden vanuit Duitsland terug naar huis liet komen.

Per dag moesten de dwangarbeiders het stellen met enkele sneetjes brood of beschuit, wat confituur; ’s middags een schep waterige koolsoep… Op dat “rantsoen” moesten ze dan spoorstaven leggen, stenen loshakken, bomen zagen, wagons laden en lossen... Bovendien moest er vaak nog kilometers gemarcheerd worden tussen de gevangenis en de werkplek.

Sommige gezonde jongens, in de fleur van hun leven, verloren zo in enkele maanden tot 40% van hun lichaamsgewicht! Ze kregen te maken met ondervoeding, uitputting, ziektes…Wie bleef weigeren te “tekenen” werd heel vaak mishandeld. Een veel voorkomende straf was dat men schaars gekleed roerloos urenlang buiten in de vrieskou moest staan.

Wie uit deze hel probeerde te ontsnappen had veel kans om opgesloten te worden in de strafkampen van Longwy of in de beruchte citadel (le Bagne) van Sedan.